Slag bij Waterloo
Praktisch direkt na de bevrijding van de Fransen werd debevolking
opgeroepen zich vrijwillig te melden voor de nieuwe Nationale
Militie. De Fries die zich daarvoor bijzonder inspande was Johannes
Galenus baron van Sytzama. Op eigen kosten richtte hij een
ruiterkorps op. Het werd het latere eerste regiment huzaren en
tenslotte het regiment huzaren Van Sytzama. Tijdens de Slag bij
Waterloo op 18 juni 1815 maakte het als 3e regiment karabiniers deel
uit van de brigade zware ruiterij onder generaal-majoor A.D.Trip.
Het regiment had toen een sterkte van 392 man waarvan ruim eenvierde
deel bestond uit Friezen. 78 daarvan namen deel aan Waterloo. Aan
doden en gewonden telde het 3e regiment 32 man en aan gewonden 39.
Al vóór de eigenlijke slag hadden de Nederlandse troepen zich
onderscheiden bij Quatrebras. Daar slaagden zij erin de voorhoede
van de Franse troepen onder de beroemde maarschalk Ney geruime tijd
tegen te houden en zodoende de opmars van de Franse hoofdmacht te
vertragen. Niet bekend is welke Friezen daarbij betrokken waren doch
wel dat in het bataljon Jagers no.27 een aantal Friezen dienden. Dat
was ook het geval bij het 4e bataljon van de Nationale Militie en
het regiment lichte dragonders nr.4.
Een cruciale rol speelden de Nederlandse troepen in de eigenlijke
Slag bij Waterloo. Daaraan nam ook het eerste bataljon infanterie
der Nationale Militie deel in de laatste fase van de strijd en nog vóór de komst van de Pruisische
troepen. Het bataljon bestond uit 591 man allen Friezen
De toestand van het Engels-Nederlandse leger onder Wellington was
toen vrij hachelijk. Het was de Nederlandse generaal Chassé, die
onder Napoleon zijn sporen reeds verdiend had, die het gevaar en de
mogelijkheid van een tegenaanval zag. Hij zette de brigade Detmers
ter sterkte van 3.000 man waaronder het eerste bataljon infanterie
met het bajonet op het geweer in tegen de Franse grenadiers. Het
verbrak en verpletterde de Franse gelederen en wierp de
overgeblevenen terug. Volgens een ooggetuigenverslag heeft het
bataljon Friezen daarbij woedend gevochten.
Op hetzelfde moment tastte het Pruisische legerkorps de
rechtervleugel van het Franse leger aan waardoor het moreel van de
Fransen definitief werd gebroken.
In zijn legerbericht over de slag besteedde Wellington geen enkele
aandacht aan de rol van de Nederlanders. Hoewel hij hierop door een
aantal van zijn eigen hoofdofficieren werd gewezen, weigerde hij dat
bericht aan te passen. Historici beweren dat de Engelse opperbevel
vooringenomen was en Waterloo tot een uitsluitend Engelse
overwinning claimde. Koning Willem I benoemde Wellington tot Prins
van Waterloo met een erfelijke jaarrente van f.20.000.-
Onwillekeurig dringt zich hier een vergelijking op met de houding
van de Engelsen na de Slag om Arnhem in september 1944. Daarbij
werden de prestaties van de Poolse parachutisten volkomen genegeerd.
Het Nederlandse leger verloor in de Slag bij Waterloo 4.147 man.
Opmerkelijk is dat evenals in de Franse tijd van de gesneuvelden
geen overlijdensakte werd opgemaakt. Dit in tegenstelling tot die
van in een hospitaal overleden militairen. De namen van de Friezen
onder hen zijn voor zover bekend opgenomen in het bestand Friezen
onder Napoleon ( www.tresoar.nl zoekterm: Waterloo of de naam van de
gezochte).
Dat toch namen van gesneuvelde Friezen bekend zijn is grotendeels de
danken aan de publicatie van W.Eekhoff in zijn "Friesland in 1815"
Eekhoff kreeg zijn informatie van het toenmalige ministerie van
Oorlog. Belanghebbenden worden verwezen naar de stamboeken van de
onderdelen die bij de krijgsverrichtingen van 1815 waren betrokken.
Deze zijn aanwezig in het Nationaal Archief te Den Haag.
In 1865 werd de Slag bij Waterloo van 1815 herdacht. Daarbij werden
de oud-strijders uitgenodigd de herdenking op 27 juni 1865 te Leiden
bij te wonen. Zij moesten wel zelf de reis- en verblijfkosten
betalen. Ongeveer 600 oud-strijders namen aan de festiviteiten deel.
Hoeveel Friezen daaronder waren is niet bekend. Wel weten wij dat
een tachtigtal van hen in Leeuwarden woonde. 7 daarvan verklaarden
naar het feest te Leiden te gaan.
Bij K.B. van 10 mei 1865 werd het Zilveren Kruis
1813-1815 ingesteld bestemd voor de nog
levende oud-strijders van de krijgsverrichtingen in
deze jaren.

Reeds bij K.B. van 12 maart 1818 was de
Zilveren Medaille ingesteld bestemd voor
de Friese Vrijwillige Jagers die hadden
deelgenomen aan de krijgsverrichtingen
in 1815.
